Month: maart 2011

Een rat kan niet kotsen

Het schijnt dat ratten niet kunnen kotsen. Ik las dit toevallig op wikipedia omdat ik wilde weten welke kleur gal heeft. Omdat ik een verband zag met ergernis, dacht ik aan een mengsel van groen en geel. Klopt dus als een bus. Ik leerde er ook nog even bij dat groengeel in het Grieks cholè is, en dat De Klere (Cholera) dus is vernoemd naar de gal. Maar die arme ratten hebben geen galblaas. En daarom worden ze dankbaar gebruikt in onze laboratoria, want ze kunnen immers toch niet kotsen.

Zeg nou zelf, dat is toch bijzonder praktisch? Het scheelt een heleboel viezigheid en zure stank in je laboratorium. Je kunt een rat volproppen met allerlei chemicaliën zonder dat het beest deze – volkomen terecht – weer uitbraakt. Mensen die zwaar op de hand zijn noemen we cholerisch en zwartgallig. Deze mensen hebben blijkbaar een overactieve galblaas en spuien voortdurend gal. Maar een rat is fysiek niet in staat om gal te spuien. Dus je zou kunnen zeggen dat ratten van nature altijd heel zonnige karaktertjes hebben. Nooit zwaar op de hand, altijd blij en optimistisch. Ratten kunnen niet klagen. De ironie is hier zo schrijnend. Ik wordt er gewoon gallisch van!

Powered by ScribeFire.

De Worst

Voor mij hangt een verse worst. Hij ziet er mals uit. Het water loopt me in de mond. Ik weet natuurlijk niet of de worst ook echt lekker zal smaken. Ik weet zelfs niet eens of ik erin mág gaan happen. Vooralsnog bungelt die worst voor mijn ogen.

Eigenlijk vormt de worst geen bittere noodzaak voor me, want ik heb opzich al een hele fijne worst. En die worst smaakt nog steeds naar meer. Kortom, ik ben best tevreden over mijn huidige worst.

En toch, en toch… wat hangt daar een verleidelijke worst. Ik móet beslissen. Wanneer proef ik de bittere nasmaak van de spijt? Als ik niet toehap, of als ik wel toehap? Altijd hetzelfde lied.

Powered by ScribeFire.

Chief Laundry Officer

Volgens mij hebben mijn vrouw en ik een nogal typische rolverdeling in het gezin. We zijn allebei carrièrebeesten, maar getemd door onze gezamenlijke verantwoordelijkheden in het gezin. Ons gezin is onze eigen fijne hoeksteen, dus daar waken wij zorgzaam over. Van die hoeksteen mag niets afbrokkelen, want anders komt de stevigheid van alles dat daar op leunt in gevaar.

Dus wij vormen gezamenlijk de directie van ons huishouden. Mijn vrouw is de CEO (chief executive officer), en dat is goed. Ze is ook de CFO (chief financial officer), want ze waakt ook over de huishoudportemonnee. En wat zijn dan mijn rollen? Wel, ik ben natuurlijk de CSO (chief security officer), want ik sluit ’s avonds de deuren en zorg dat de brandmelders regelmatig worden getest. In die rol maak ik ook stopcontacten en keukenkastjes veilig voor kleine handjes.

Verder ben ik natúúrlijk de CTO (chief technology officer) van het gezin. Voor geen klus draai ik mijn hand om (wel voor de planning ervan, maar dat is de taak van de CEO) en ik regel ook alle strategische aankopen van technische snufjes en tools en zo. Heel belangrijk hoor. En verder ben ik ook nog CLO. Dat laatste heeft dan weer iets te maken met de was…

Powered by ScribeFire.

TammoTammo

Het lijkt me erg grappig om een echte Grunninger in mijn TomTom te hebben, zo’n echte Tammo met zo’n lekker dik Gronings accent.

Ondanks mijn Groninger afkomst en genen, spreek ik nauwelijks Gronings, maar dit is wat ik mij er dan ongeveer bij voorstel:

ABN: Deze weg 34 kilometer volgen
Tammo: faar’ndartig kilometer aaalsmoar rechtdeur jaa

ABN: Op de rotonde de 1e afslag nemen en de N350 blijven volgen
Tammo: Bie de rotonde geliek derof en bliefst gewoon op de N-dreihondertfieftug

ABN: U bevind zich op een doodlopende weg. Keren alstublieft.
Tammo: Tjongjongejongejongejonge dat loopt hier ja hardstikke dood! Kest ee’m keer’n?

ABN: Let op (wat mijn tomtom zegt als ik boven de max. toegestane snelheid rijd)
Tammo: Hee! Kiek uut!

ABN: U heeft uw bestemming bereikt
Tammo: Kloar, uutstap’n!

Misschien bestaat zoiets al lang, ik heb het niet uitgezocht. Misschien is’t wel een gat in de Grote Markt.

Zeikprooi

De trein zit bomvol. Zelf zit ik prinsheerlijk in zo’n eersteklas werkcoupé, maar direct naast mij staan mensen in het gangpad. Zij klagen niet, maar ondergaan de pech gelaten. Op de stoel naast mij zit een oud, zemelig wijf. Het wijf heeft relatief geluk, want zij hoeft dus niet te staan. Toch zucht en steunt ze terwijl ze dramatisch met haar ouwe kop schudt. Wanhopig probeert ze oogcontact te krijgen met de mensen in haar coupé. Mijn coupé-genoten verstoppen zich stoïcijns achter hun laptop of, zoals ik, achter hun boek.

“Nou, dan ga ik maar verder met mijn kruiswoordpuzzel”, zegt ze tegen niemand. Het wijf staat op om het uit haar tas te pakken die in het bagagerek boven haar hoofd ligt. “Oeh!!!”, slaakt het mens ineens. Ze verliest zogenaamd haar evenwicht en laat haar puzzelboekje op de grond vallen. Theatraal grijpt ze de rand van het bagagerek en kijkt verschrikt om zich heen. Dit heeft ze vaker gedaan. De trein reed op een recht stuk en maakte niet de geringste slinger. Het is nu de bedoeling dat iemand haar te hulp schiet.

De meneer met de laptop pakt het puzzelboekje van de vloer en geeft het aan het ouwe wijf. “O, dankuvriendelijk meneer”, zegt ze overdreven dankbaar, “fijn dat er nog behulpzame mensen zijn in deze wereld”. De man kijkt ietwat nerveus maar beleefd glimlachend naar haar op. Fout!! Nooit aankijken! Maar het is te laat. “Ach, het is niets hoor mevrouw”, en hij wil zijn blik weer op zijn laptop richten. “Wat erg hè”, zegt het mens dan terug terwijl ze nog zijn oogcontact heeft, “Dat niemand daar nou eens iets aan doet”. Ze heeft een zeikprooi aan de haak. Hij is reddeloos verloren, want de rest van de coupé duikt nog dieper in zichzelf.

Ongevraagd stort ze nu een tenenkrommend geklaag over alle ellende die ze op dit moment ervaart over de man uit. Dat ze van haar schamele pensioentje een veel te duur treinkaartje moest kopen en dat ze dan nóg hutje op mutje moet zitten in de eerste klas. En dat door die drukte Jan en alleman maar eerste klas gaat staan want conducteurs, ho maar!. En bij het uitspreken van “Jan en alleman”, blikt ze kwaadaardig in de richting van een knaap met versleten spijkerbroek en ruige baard die in het gangpad staat. Mijn klomp is aan gruzelementen. Ik zucht geërgerd en klap nijdig mijn boek te hard dicht. Verschrikt kijkt de meneer die tegenover me zit op van zijn tijdschrift. Ook in zíjn ogen zie ik ergernis. Een prima zeikprooi voor mijn eigen situationele onvrede.

“Dames en heren, we naderen het station Meppel…”, tettert die conducteur die niet optreedt tegen boven hun stand staande jongeren ineens door de intercom. Geen tijd meer om het wijf een koekje van eigen deeg te geven, want ik moet er zo uit. Even later wurm ik me langs Jan en alleman naar buiten. Ik kijk nog even naar binnen mijn coupé in. Tot mijn genoegen is Jan en alleman in mijn stoel gaan zitten. Even heb ik oogcontact met het zeikwijf. Haar ogen schieten vuur. Ik zwaai glimlachend naar haar terwijl de trein verder rijdt. Een glorieus moment.