Behang, Lommerrijk, Beslommering, Klamboe, Gedoe, Balk en Ballon. Loodzware woorden. Qua klank voelen ze voor mij als het laten neerploffen van een mud aardappelen die je kilometers lang op je schouders hebt gedragen. Het komt volgens mij door de manier waarop ik ze zelf uitspreek. Ik heb namelijk een dikke tongval (ook al zo’n vermoeiend woord).
Mijn “L” ligt ver achter in mijn mond. Het kost moeite om hem op gang te brengen.
Mijn “B” zou je moet filmen met zo’n high speed camera. Mijn hele gezicht, hals en nek golven mee door de geweldige schokgolven die ik ermee veroorzaak.
Achter mijn “M” klinkt een diep geaard gegrom die ik vanuit mijn bekken naar boven stuw.
Eenmaal uit mijn mond geslingerd heeft mijn “T” zoveel massa dat de eerstvolgende twee lettergrepen mee de diepte in worden getrokken.
En dan mijn “G”. Die haal ik ergens heel diep uit de aarde via mijn voetzolen. Het giert langs mijn ruggewervels omhoog naar mijn strot. Mijn gezicht vertrekt zich alsof ik moet kotsen en dan komt het naar buiten als het geluid van over elkaar schurende bakstenen.
Ik ben een geboren Groninger. De dikke tong is erfelijk. In het zuiden is de taal veel lichtvoetiger. Zachte zoevende geluidjes brengen ze daar voort. Kost nauwelijks moeite. Moeite. Mijn God, wat een zwaar woord ook. Ik hou er maar over op, want ik wordt er doodmoe van. Gegroet.