Idee

Donkerblauw

Kleur: donkerblauw, stond erbij op de website. En in mijn maat beschikbaar, dus hup het winkelwagentje in. Enkele dagen later werd de broek, op het door mij gekozen tijdstip bezorgd. Heel mooi.  Maar toen ik de spiksplinternieuwe jeans uit de zak haalde, bleek dat donkerblauw niet te onderscheiden van zwart. Alleen bij een directe vergelijking bij klaar en helder daglicht, met een object waarvan ik 100% zeker wist dat het zwart was, in dit geval een tukkerpiano (glanzend zwarte piano dus, met een dankbare knipoog naar Herman Finkers), zag ik dat mijn nieuwe broek inderdaad ietsiepietsie blauwiger oogde dan de piano.

De broek was dus bijna zwart maar bevatte net genoeg blauw om te kunnen worden geclassificeerd als donkerblauw. Works for me! Qua kleding ben ik niet zo’n Pietje Precies. De broek heb ik maar gewoon gehouden. Het was voor het eerst dat ik online een kledingstuk kocht, en het paste zowaar perfect. Dan ga ik niet pietluttig doen over de zwartheid van het blauw. Wacht es even, als we nou de Zwarte-Pieten-smink ook ietsiepietsie aanlengen met blauw…

Jouw post mortem play list

Het is misschien een tikje macaber, en je zou me zelfs een control freak kunnen noemen, maar ik ben soort van begonnen met het samenstellen van een lijst met muziek waar ik me zo sterk mee verbonden voel, dat ik vind dat ze op mijn eigen crematie gedraaid moeten worden. Als een echo van mijn bestaan. En ik ben nog maar net midlife. Dus ik heb nog een heel half leven voor me. In die tijd verbind ik me misschien wel aan nog meer muziek, maar dan voeg ik die gewoon toe aan mijn lijst.

Het was helemaal niet zo dat ik dacht van: goh, laat ik eens een lijstje samenstellen met muziek die ik op mijn crematie gedraaid wil hebben. Nee, het ging andersom. Steeds als ik zo’n lied hoor waar ik me tot in mijn ziel door geraakt voel denk ik: die blijft voor altijd bij me. Zo mooi vind ik het. Het is van die muziek waar ik me in herken. Alsof het bij mij hoort. Soms zit het letterlijk in de tekst, maar soms ook gewoon in de melodie. En soms ook gewoon omdat het een anker is naar prettige tijden uit mijn jeugd. Mijn lijstje begint zich gestaag te vormen. Tegen de tijd dat mijn tijd is gekomen, heb ik vast wel een top-10. En dat is ook genoeg.

Ik bewijs er mijn nabestaanden beslist een dienst mee, want ze hoeven dan niet zelf al snotterend van verdriet (de stakkers) door mijn CD-verzameling en MP3-collectie te gaan. Maar misschien is het ook wel omgekeerd. Misschien willen ze mijn muzieksmaak wel helemaal niet meer verteren na mijn dood. Nou, dan hebben ze lekker pech! Post mortem steek ik dan mijn tong nog even uit. Desnoods zet ik het in mijn testament dat het mijn wil is dat ze mijn verzoeknummers spelen (zie je wel: control freak).

Dat er nog geen online dienst is waar je (in het geniep) jouw laatste verzoeknummers, jouw post mortem play list, kunt opgeven. Het is een gat in de markt als je het mij vraagt. Dan worden tijdens mijn verassing als verrassing voor mijn lieve nabestaanden (want zij wisten het niet en hadden een heel andere lijst samengesteld) mijn zorgvuldig geselecteerde lijfliederen – nee: lijkliederen – afgespeeld.

Ik heb mijn lijst nog lang niet compleet, maar ik weet al wel welke als eerste moet:
Van Dik Hout met “Zo stil in mij”

En dan, vlak voor ik de oven in mag:
“Fearless” van Massive Attack

En tot slot, keihard de Simple Minds:
“Don’t you forget about me”

Ben jij al begonnen met je post morten play list? Wie weet duik ik wel in dat gat in de markt: http://www.mypmplaylist.com ofzo…

Van tilemma tot y-slip

Okee, ik heb het volgende tilemma: Kun je eigenlijk nog spreken van een T-shirt als het lange mouwen heeft? Ik bedoel, die T krijgt dan wel armen die elk even lang zijn als het lijf. Een fatsoenlijke T heeft armpjes die korter zijn dan het lijf. Toch? In het US-Engels zeggen ze trouwens ook niet “T-Shirt with long sleeves”, maar kortweg “longsleeve”. Dat hebben we dan weer niet van ze overgenomen. T-shirt wel dus. Misschien moeten wij een langmouwig T-shirt wel “langmouw” gaan noemen.

Bij broeken is het eenvoudig. Een broek met korte mouwen heet een korte broek, en een broek met lange mouwen heet een lange broek. En waarom noemen we bij kledingstukken iets een mouw als er een arm door moet en een pijp als er een been door moet? Het zijn toch feitelijk in beide gevallen buizen die je kunt opvouwen.

En dan nog iets. Hoe noem je een broek zonder pijpen? We noemen en T-shirt zonder mouwen ook wel mouwloos shirt. Knip de mouwen er ook weer niet te ver af, want dan verandert “shirt” in “hemd”. Gek genoeg mogen we langmouw-shirts met knoopjes ook “hemd” noemen, maar dat terzijde. Een broek zonder pijpen is een lastige, want je moet de pijpen er zo’n beetje tot de liezen afknippen voordat de broek pijploos is. Bij ondergoed doen we dit doorgaans. En dan heeft de resterende onderbroek zowaar een Y-vorm. En die noemen we dan een “slip”, en niet Y-broek, of – haha- ypsilonderbroek.

Hm, Ypsil. Daar kun je ook weer Y-slip van maken. Ypsil Underwear. Dat klinkt best goed. Nieuw dilemma, moet ik mijn glansrijke infologie-carrière in de wilgen hangen en in de ondergoed-business gaan? En vanwege mijn oude carrière mag in het Ypsil-productassortiment de “Y-slip, type string” uiteraard niet ontbreken. Ach, wie hou ik voor de gek. Eens een nerd, altijd een nerd.

Infologie

Als iemand, bijvoorbeeld op een nieuwjaarsborrel, mij vraagt wat voor werk ik doe, dan zal ik argeloos antwoorden met: “ik zit in de ICT”. Daarmee doe ik bij volle bewustzijn gruwelijk afbreuk aan mijn beroep. Een vak waarvoor ik jaren heb gestudeerd en intussen al zo’n 20 jaar doe. 

Ik had ook “ik ben informaticus” kunnen zeggen, maar iets weerhoudt mij. Misschien is het bescheidenheid, maar waarschijnlijk is het gelatenheid. Gelatenheid over het feit dat aan informatica het stigma kleeft van brildragende bleekneuzen met vierkante ogen. Dus zeg ik altijd maar gelaten dat ik in de ICT zit.

Een meubelmaker zal niet zeggen: “ik zit in de meubelmakerij”. Nee, hij zal trots zeggen dat hij meubelmaker is. En daarop volgt een leuk gesprek over meubels en materialen. Mensen hebben een soort zwak voor ambachtelijke beroepen (ikzelf ook), dus daar kan ik niet tegenop. Mijn beroep is niet ambachtelijk, dus als ik zeg: “ik ben ICT-er”, krijg ik daarop vrijwel altijd een reactie zoals: “o, dan weet je vast veel van computers”,  waarop met een snelle blik de bleekheid van mijn neus wordt geverifieerd en het gesprek stopt. Mijn vak spreekt niet tot de verbeelding.

Informatici kunnen buiten hun vakgebied eigenlijk nauwelijks befaamd worden. Natuurkundigen wel. Denk aan Wilhelm Röntgen, Albert Einstein en Niels Bohr) Misschien zit ’t hem dus in “kundige”. Informatiekunde is volgens mij wel een tijdje in zwang geweest, maar heeft het blijkbaar niet overleefd. Niemand bezigt die benaming.

In beroepen die eindigen op “loog”, vind je ook vele beroemdheden. Zoals bioloog (Charles Darwin), archeoloog (Howard Carter), paleontoloog (Mary Anning) en psycholoog (Sigmund Freud).  Misschien helpt het daarom om het vak “informatica” voortaan “infologie” te noemen. Wie er in is afgestudeerd mag zich dan “infoloog” noemen. In het Engels wordt het dan helemaal sexy: infologist.

Ik zie het al voor me:
“Wat doe je voor werk?”
“Ik ben infoloog!”
“O? Wat interessant, daar heb ik nog nooit van gehoord. Wat doe je dan precies als infoloog?”
“Ik breng momenteel de infologie van de energiewereld, nou ja, een deel daarvan, in kaart zodat er een beter inzicht ontstaat in de de dynamiek van algehele infonomie en van de infotopen binnen die wereld.”
“Jeetje, wat gaaf zeg! Dat klinkt erg spannend. Wat ontdek je zoal?”
“Nou, onlangs heb ik binnen zo’n infotoop toevallig een tot nog toe onbekend infonisme ontdekt!”
“Serieus? Gefeliciteerd! Een infonisme, zei je? Eh.. ”
“Infonismen komen voort uit onzuivere algoritmen, en zijn beter bekend als ‘bugs’
“Ah, dus infologen speuren naar bugs?”
“Ach, in het begin van je carrière wel. Mijn ontdekking van laatst was louter toevallig. Ik hou me nu vooral bezig met beleid en strategie ter voorkoming van onzuivere algoritmen binnen de infotopen”

Je begrijpt het, ik verheug me op de komende nieuwjaarsborrels.

Frankeerservice

Frank de edelman aanschouwt zijn edele aanblik in de goudomrande spiegel aan zijn wand. En terwijl hij zichzelf aanbidt denkt hij: “Wat egoïstisch eigenlijk dat alleen ikzelf van mijn edele trekken mag genieten. Eigenlijk zou iedereen mij moeten kunnen aanbidden ende verafgoden”. En dat brengt Frank op een – zo vindt hij zelf – volstrekt lumineus idee: De Frankeerservice.

Frank laat zich in diverse edele posen portretteren door ’s Lands beste fotografen. Het mag wat kosten. En omdat ook edelen met hun tijd mee moeten gaan, laat Frank een heuse Frankeer-app ontwikkelen. Zo kan het gewone volk hem comfortabel in hun armetierige zithoekjes in hun peupelige woonkamertjes eren. En dat natuurlijk tegen uiterst billijke – en Frank gniffelt zelfingenomen –  frankeertarieven.

Frank rekent eenvoudigweg 50 Euro per minuut, om het laagdrempelig te houden, zo redeneert hij. Per slot van rekening zijn dat de kosten van het reinigen van een adelijke reet na een adelijke boodschap. Geen geld dus. En voor diegenen die hem onbeperkt willen eren – en wie wil dat nou eigenlijk niet? – heeft Frank ook een flat fee bedacht: Voor slechts 50 Euromeiers per maand mag je Frank in een edele pose naar keuze permanent als achtergrondje op je iPad installeren.  

 

Tja, typisch geval van onspiratie mijner zijde. Wat een bagger dit. Ik mag wel uitkijken, want straks mag ík ook milieubelasting gaan betalen.

De onvermijdelijke komst van de pervers perfecte iCar

Mijn vrouw heeft zo’n over priced stuk Apple. Een macbook of zoiets. Mag ze natuurlijk helemaal zelf weten. Het is alleen buitengewoon irritant hoe vanzelfsprekend goed alles op dat ding werkt. Het verklaart ook de zelfingenomenheid van de mensen die het bij hun macs en andere Apple-electronica zweren. Tuurlijk werkt het perfect.

Apple drijft hun perfectie door tot op het boosaardige. Als zij vinden dat de volgende iPhone perfecter wordt met een nieuw type connector, dan komt er een nieuwe connector. En zo mogen dan alle leveranciers van accessoires waarop je je iPhone kunt aansluiten, een nieuwe versie gaan produceren. Ze zullen wel moeten. Gebruikers van Apple-technologie verbazen zich openlijk over de mensen die genoegen nemen met inferieure technologie. Hoofdschuddend kijken ze toe hoe we worstelen met onze zielige, onbetrouwbare apparaatjes en vragen dan: “waarom koop je dan ook geen échte laptop?”.

Berijders van auto’s die zijn ontworpen voor perfecte wegligging en rijgedrag, meestal Mercedes, BMW of Audi, gedragen zich trouwens op een manier die vergelijkbaar is met de pedante nuffigheid van de Applefielen. Vanzelfsprekend soepel zoeven ze over het asfalt. Vol vertrouwen in de veiligheid en stabiliteit van hun onfeilbare bolide rijden ze met onverminderde snelheid door en geven ze zelfs flink gas bij waar veel lagere adviessnelheden op de borden staan. Die borden zijn niet voor hen, maar voor al die nietige berijders van inferieure auto’s. En op feestjes en zo vragen ze zogenaamd lollig bedoeld: “wil je eens in een échte auto rijden?”

Het is dus een kwestie van tijd voor Apple met een eigen auto op de markt komt. Het krijgt de fantasieloze naam “iCar” en er zal een belachelijke run op komen. Natuurlijk rijdt het op een afwijkende brandstof waarop het perfect en pedant zuinig rijdt, waardoor er speciale pompen moeten worden bijgeplaatst op alle tankstations. Ik zie ze al voor me, die zelfingenomen smoelen van die iCar-rijders als ze de brandstofslang eenvoudig vastklikken aan de ook al afwijkende maar perfecte opening van de brandstoftank van hun iCar. Achteloos vanzelfsprekend houden ze hun iPhone even tegen de zijkant van de pomp, en de iCar wordt in luttele seconden zonder morsen volgetankt en ze kunnen meteen doorrijden, want de brandstof is ook gelijk al betaald. Perverse perfectie!

De omgekeerde felicitatietaktiek. Briljant!

De jarige besloot dan maar zelf te bellen met me. Mijn vrouw nam eerst op en feliciteerde de jarige meteen. Ik kreeg hem even later aan de telefoon zodat ik hem ook kon feliciteren. Handig toch? Ja, want ik hoefde de jarige niet zélf te bellen. Misschien was ik het ook wel helemaal vergeten. Dat risico is er namelijk altijd. Dus het was heel slim van de jarige om dan maar zelf te bellen. Nee, niet slim, maar briljant.

De briljante jarige was er zelf ook best trots op toen ik het hem had uitgelegd. Hij zag in dat hij dan ook zelf kon kiezen wie hem feliciteerde en wie niet. Zo voorkom je dus ook dat je door iemand gefeliciteerd wordt waar je níet door gefeliciteerd wil worden. Dat betekent dus wel dat je de op je verjaardag de telefoon niet opneemt natuurlijk. Ja, want anders word je misschien toch ongewenst gefeliciteerd. Zie je wel, briljant.

Het mooiste aan deze omgekeerde felicitatietaktiek is dat de feliciterenden zelf geen verjaardagen meer hoeven te onthouden. Dat scheelt ontzettend veel gedoe en genante situaties. En zeg nou zelf, het is toch ook veel handiger dat 1 persoon onthoudt welke mensen hem/haar moeten felicitelefoneren op zijn/haar verjaardag dan dat vele mensen moeten onthouden dat ze 1 persoon niet mogen vergeten te bellen op hun verjaardag? Mensen hebben het al druk genoeg.

Kortom: de omgekeerde felicitatietaktiek is veel socialer dan de normale gang van zaken rond verjaardagen. De jarige wordt niet vergeten, want er valt niets te vergeten, en de feliciterenden hoeven zich nooit zorgen te maken over vergeten verjaardagen en alle genante ongemakkelijkheden die daarmee gepaard gaan. Win-Win. Dus hou je mobieltje aan en in je buurt op mijn verjaardag, het zou zo maar kunnen dat je de eer hebt door mij persoonlijk gebeld te worden om mij te mogen behagen met je welgemeende felicitaties.