Assumption is the mother of all fuckups. Een uit de VS overgewaaide uitdrukking. Je zal toch je kinderen maar “fuckups” noemen. Dat doet een moeder niet, denk ik. Dat doen eerder hun vaders. Ik denk zelfs dat the father of all fuckups Assumption er de schuld van gaf dat zijn bloedeigen kroost fuckups zijn geworden. Hij projecteerde eigenlijk zijn eigen nare eigenschap zijn aannames nooit te verifiëren, op zijn arme echtgenote. Dus kan ik maar één conclusie trekken…
Spreekwoorden
Taalkromming
Een hoge hotemetoot van een adviesbureau dat ik hier niet bij naam zal noemen presenteerde gisteren een verhaaltje in een online seminar. Dat laatste woord geeft trouwens telkens weer lachkriebels. Een hele nar laat me denk ik pas echt lachen, maar ter zijde. De hotemetoot sprak zakelijke taal met Brabantse tongval. Veel onnodig Engels, maar daar staan mijn tenen niet per se krom van. De hotemetoot maakte het wel erg bont. Bij ieder gebruik van “hun” als persoonlijk voornaamwoord vertrok mijn gezicht in een sterkere grimas.
Krom taalgebruik door een blijkbaar hooggeplaatste persoon krijg ik blijkbaar erg slecht door mijn beugel. Een vergissing hier en daar stap ik wel over heen, maar als iemand op zo’n positie de ene na de andere kromme taalfout produceert, lukt het mij niet meer om die persoon serieus te nemen. De man sprak over het plegen van onderhoud (dit blijkt wel goed Nederlands te zijn, dus deze taalkromming zit al veel dieper geworteld), hij hielp te helpen, hij gebruikte een tool voor verslagen te analyseren, hij vertelde wat de kandidaten waren voor een bevolkingsonderzoek, hij zag steeds risico’s op de weg, en niet één “enerzijds” werd afgesloten met een “anderzijds”.
Hij deed me door de Brabantse tongval eigenlijk al de hele tijd denken aan De Weerman van Draadstaal. Maar dat kwartje viel pas echt helemaal toen hij zelf ineens zei dat hij zichzelf net een weerman voelde zoals hij voor het grote scherm stond te gebaren. Heel aandoenlijk. Ergens halverwege zijn relaas lukte het hem zelfs om me te verbijsteren door een “ludieke” link te leggen naar “The Ministry of Funny Walks”. Heiligschennis.
Kortom, ik heb me kostelijk vermaakt, alle taalkrommingen ten spijt. Noem me een pietlut en dan geef ik je geen ongelijk. Ik ben gevoelig voor krom taalgebruik. Ongetwijfeld ben ik zelf in dat opzicht ook niet perfect, maar de voornoemde hotemetoot spant wat mij betreft met kop en schouders de kroon. Natuurlijk mag ik taal wel krommen om mijn sarcasme kracht bij te zetten.
Leven op de rit
Een succesvol leven zit schijnbaar op de rit. Een leven naast de rit is gedoemd te mislukken. Naast de rit ben je voor velen ook niet aantrekkelijk blijkbaar. Ik worstel eigenlijk vooral met “dé rit”. Dat is namelijk nogal specifiek en tegelijk ook volkomen algemeen. Het lijkt me dat je je leven niet op de verkeerde rit kunt hebben. Toch? Dan zou ik voor de zekerheid mijn leven op iedere rit die ik maak hebben. Voor ik vertrek pak ik mijn sleutels, portemonnee, telefoon en leven. Je kan op je vingers natellen dat ik een keertje mijn leven vergeet.
Het leven moet op dé rit dus. Niet zomaar een rit. De hoofdrit. De überrit. Niet de reis van je leven, maar de rit die de rode draad moet vormen van je bestaan. De rit is uiteraard een recht pad. Op die rit zit je leven. En als je leven daar niet op zit, dan is er met dat leven iets mis. En aan de rit ligt het dan in ieder geval niet, dat is zeker.
Vanzelfsprekend hebben mensen die hun leven op de rit hebben ook alleen maar keurige, droge schaapjes die zorgeloos staan te grazen in de wei. Keurigheid is denk ik wel de centrale waarde die hoort bij het op de rit hebben van je leven. Mensen met hun leven op de rit kunnen een ergerlijke, zelfingenomen tronie hebben. Maar als je dat denkt, dan is je afgunst aan het woord, loser met je leven op de verkeerde rit…
Waarop dan?
Helaas zit het er weer op. De zomervakantie dus. Maar waarop dan? Eh… Tja, het is net zoiets als waar ’s maandags het weekend altijd op zit, maar dan groter, vermoed ik. De grootte is afhankelijk van de lengte van je vakantie, dus die van mij zal wel vrij groot zijn deze keer. Er moet ruim een maand vakantie op passen. Maatje XL-maand dus. Koffie- en lunchpauzes zitten er trouwens ook dikwijls op, dus je hebt ze ook in uren – en minutenmaten.
Wat ik me nu ook ineens afvraag is dit: Wanneer komt het er weer af? Eigenlijk let ik daar nooit op. Ik weet dat pauzes, weekenden en vakanties er iedere keer op gaan zitten, maar ik laat ze daarna volledig aan hun lot over. Ik laat ze er maar gewoon een beetje op zitten. Je kunt er immers ook niks meer mee. Ze zijn op gebruikt dus je hebt er verder niks meer aan. Als ik hun was, zou ik trouwens lekker gaan liggen in plaats van zitten. Ergens vermoed ik dat ze dat ook gewoon doen.
Weekenden en vakanties (vooral schoolvakanties) komen ook altijd ineens voor je deur staan (ze zitten nadrukkelijk niet). Pauzes gelukkig niet want dan ben je immers toch niet thuis. Tenzij je thuis werkt natuurlijk, maar dan nog staan ze niet voor de deur, want daarvoor zijn ze te klein. Ik denk eerder dat deze als een roodborstje op je raampje gaan staan tikken. Maar weekenden en vakanties staan dus op gegeven moment wel voor de deur. Weekenden doen dat steevast op vrijdagmiddag. Vakanties staan soms al wel een maand van te voren te trappelen voor je deur.
Er wordt overigens niet nader gespecificeerd welke deur dan precies, maar ik vermoed de voordeur. Het belt ook niet aan, maar gaat gewoon stoïcijns, als een huiskat, een beetje naar je voordeur zitten staren totdat je de hint begrepen hebt. Je moet er iets mee voordat ze op hetgeen gaan zitten waar ze na hun afloop altijd op willen zitten. Waarop precies, dat bepaalt het zelf. Ook weer net als een kat (deze eet vast ook de roodborstjes die ik vergeet binnen te laten). Waarschijnlijk ergens schaamteloos languit in het zonnetje op de vensterbank. Zou ik ook doen als ik mijn vakanties en weekenden was.
Poppetje
“Tot straks poppetje”, zei ik tegen mijn kleine ballerina die ik even stevig knuffelde voordat ze de balletles in ging. Zo noem ik mijn dochter soms: poppetje. Een koosnaampje waar ik ineens over moest nadenken toen ze de zaal in liep naar haar balletjuf. Als ballerina is ze helemaal een poppetje, met haar mooie blonde haar in een knotje. Ze is veruit de allerprachtigste ballerina van het klasje.
“Waarom ‘poppetje’ en niet ‘popje'”, dacht ik. Een popje is ook een kleine pop toch? Maar ik vond mijn dochtertje op dat moment niet zomaar een kleine pop, maar een heel lieve kleine pop, dus moest het veel liever en zoeter. De ‘pet’ tussen ‘pop’ en ‘je’, voegt die extra zoetheid blijkbaar voor me toe.
Het werkt bij kip trouwens ook. Een kipje uit de oven is niet lekker. Daar druipt het kippenvet niet vanaf. Van een kippetje uit de oven wel. Een kipje is maar gewoon een smakeloze kleine kip. Wij eten geen kipjes, maar kippetjes.
Kinderen tekenen ook nooit popjes, maar poppetjes. Een popje is eigenlijk ook een larfje, wat mijn dochter volgens Midas Dekkers natuurlijk ook is, maar een larve heeft niks kozigs. Niet voor mij althans, ik zou mijn kinderen nooit liefkozend “larfje” noemen.
Het is een bijzonder woord, dat “poppetje”. Ze zitten bijvoorbeeld in je ogen, en als ze niet op de juiste plaats staan, wordt er meestal niet goed gevoetbald. En je kunt de poppetjes laten dansen. Hop Marjanneke, stroop in ’t kanneke. En als ik lief en geduldig ben naar mijn poppetje, dan krijg ik al haar zachtheid en geeft ze mij haar liefste lach, maar als ik haar tegen haar blonde haren in strijk… dan hebben we de poppen aan het dansen. Geen poppetjes, want die zijn altijd onschuldig.
Hoe te neuzelen
Je neus volgen, met je neus kijken, tussen neus en lippen, iets aan je neus hangen, een neus voor iets hebben, je neus ophalen, doen alsof je neus bloedt, iemand bij de neus nemen, iets aan je neus voorbij laten gaan, de neuzen in dezelfde richting krijgen en met je neus in de boter vallen. Er zijn er nog veel meer. Geen lichaamsdeel dat zoveel wordt gebruikt in onze taal als de neus.
Je kunt dan ook moeilijk om de neus heen. Hij zit nogal prominent op onze aangezichten en is een erg veelzijdig orgaan. Het kan snuiven, snuffelen en snotteren. Je kunt het in boeken en andermans zaken steken. Je kunt er mee neuzen in archieven, bibliotheken en curieuze winkeltjes. Het is onze fijnste keurinstrument. En je kunt heerlijk neusie-neusie doen met een ander, ik stel zelfs voor dat we die vreselijke 3-wangzoen hierdoor gaan vervangen.
“Wat een zinloos gewauwel!”, zul je nu wellicht denken, en “Heeft die blogger niks beters te doen dan een beetje ouwehoeren over het reukorgaan?”. Ja, haal je neus er maar voor op. Dat is de gebruikelijke reactie. Dit fenomeen heet “neuzelen” en is helemaal niet moeilijk. Iedereen kan het en jij ook (alhoewel…). Om te neuzelen hoef je alleen maar eindeloos en nasaal te wauwelen over een ongelooflijk suf onderwerp dat niemand ene moer interesseert. In alle bescheidenheid durf ik te beweren dat ik er zelfs bijzonder goed in ben. En dat je dit nog leest zegt wel veel over jezelf hoor 😉
hoe ‘m te knijpen
“Nou, ik knijp ‘m wel hoor” is een algemeen gebezigde uitdrukking. Ik vraag me er altijd het volgende bij af: wát dan? Het is namelijk nogal onspecifiek en dat stuit me tegen de borst. Wat wordt er geknepen?
Misschien is er een reden dat het onspecifiek is. Misschien wil ik helemaal niet weten wat er geknepen wordt. ‘m kan natuurlijk vanalles zijn. Kijk, ik snap dat er sprake is van angst. Je kunt bang zijn in allerlei gradaties: van een licht gevoel van onbehaagelijkheid tot het schijten van zeven kleuren stront in je broek (zeven ja, er bestaan waarschijnlijk niet zoveel kleuren stront).
Dus “‘m knijpen” is dus eigenlijk in het midden laten hoe bang je precies bent. Je moet dan bijvoorbeeld als martelaar op lichaamstaal en je neus afgaan om te bepalen hoe bang de uitspreker van de uitdrukking, de gemartelde, is. Deze legt ook altijd sterk de nadruk op “knijp”. Wat de suggestie wekt dat ‘m ook anders behandeld zou kunnen worden, maar dat gezien de huidige gemoedstoestand de voorkeur wordt gegeven aan knijpen. Allemaal vaagheden waar je als martelaar niet zoveel mee kan.
Maar wacht es even, ik vat ‘m (vraag me niet wat precies, ik hou dit graag vaag): angst beïnvloedt blijkbaar de zindelijkheid. Ofwel, bij verhoogde angst vermindert het knijpvermogen van je sluit- en bilspieren. Dus als iemand zegt: “ik knijp ‘m”, geeft deze aan zich bewust te zijn van aangespannen sluit- en bilspieren ter voorkoming van het bevuilen van het ondergoed. Volkomen logisch eigenlijk. Dus martelaren doen er verstandig aan de aanspanning van sluit- en bilspieren te controleren om zich een goed beeld te vormen van de mate van angst die zij teweeg brengen. Buitengewoon praktisch toch? Zeg nou zelf…
Onderschat nooit de macht van ooit
Zeg nooit ‘nooit’, zeggen ze wel eens. Nooit is namelijk nooit zo definitief als het soms lijkt. Met ‘nooit’ zeggen moet je blijkbaar voorzichtig zijn. Laatst legde ik nog aan mijn zoon uit dat de bliksem echt nooit inslaat, en prompt sloeg hij binnen een week drie keer in de omgeving van ons dorp in. Ik bedoel dus maar. Onderschat nooit de macht van nooit.
Ooit mag je daarentegen blijkbaar te pas en te onpas gebruiken. Niemand die zegt dat je nooit ‘ooit’ mag zeggen. Mijn kinderen maken van die vrijheid dankbaar gebruik en zeggen het dan ook zo ongeveer om de 5 zinnen: Wanneer mag ik ooit nog eens weer DS-en? Hoe moet ik die knoop ooit uit mijn veters krijgen? Hoe kon ik dat nou ooit weten? Hoe kan ik nou ooit winnen als jij steeds vals speelt? Hoe lang duurt dit ooit? Wie heeft ooit gezegd dat Chili con carne gezond is?
Ze gebruiken ‘ooit’ om een stuk verzuchting in te bouwen. Een beetje drama zodat het erger klinkt dan het is. Als je een ‘ooit’ in je vraag zet, wordt ‘ie wanhopiger. En hoe langer je de ooit uitspreekt, hoe dramatischer het wordt: wanneer mogen we ooooooit nog eens wat lekkers? Dan natuurlijk de rest van de dag nooit meer. En heel vaak voegt ‘ooit’ ook extra verbazing en verwondering toe: Jeetje, hoe dééjedat ooit!? Nah, hoe verzín je dat ooit!?
En deze schreeuwde dochterlief vanmiddag (armpjes over elkaar, vuur schietende oogjes): “JA HÁLLO!! HOE KAN IK NOU ÓÓÓÓÓIT RUSTIG DOEN ALS JULLIE ME STEEDS BOOS MAKEN!? En bij dat ‘ÓÓÓÓÓIT’ stampte ze heel hard met haar voetje op de grond en balde ze haar kleine vuistjes naar me. En hoe moet je dan als vader op zo’n moment óóóóit je gezicht nog in de plooi houden? Dat lukt dus nooit. Mijn boosheid was terstonds vervlogen (waar was ik ook ooit boos over eigenlijk?) en ik was ontwapend. Onderschat dus ook nooit de macht van ooit.
Wijsheden tussen aanhalingstekens
Vorige week zat ik te eten in Der Pschorr in München. Een heel oud restaurant met die typische Beierse sfeer. Je weet wel, bediening in Lederhosen of Dirndels (afhankelijk van het geslacht) en iedereen eet Schweinehaxen met Semmelknödeln met grote glazen bier van de huisbrouwer (Hacker Pschorr). Op de tafel lag een soort krantje, en daarin kwam ik een rijtje met Beierse “wijsheden” tegen. Van die wijsheden die geen wijsheden zijn, maar met voldoende bier in de buik, wel grappig. Onderbroekenlol eigenlijk. Ik vond ze heel grappig, dus ik had blijkbaar voldoende bier in het bloed.
Nu heb ik dat krantje natuurlijk vergeten mee te nemen, maar ik weet deze nog (vrij letterlijk vertaald uit het Duits). Drink eerst even een biertje of 2, 3 voor je ze leest, dan zijn ze leuker:
Als de boer ploegt in mei, dan is april voorbij
Als het regent van voren, krijgt de stier natte horens
Kraait de haan in de mist, blijft het weer zoals het is,
maar kraait ‘ie op een hoen, heeft dat met het weer niets van doen
Je ziet het patroon. Het moet nergens op slaan, maar wel rijmen. Dat moet ik ook kunnen:
Loopt een kip tegen het hok, dan hoor je “tok” (okee, gebaseerd op een al even flauw, bekend mopje…)
Blaft de hond bij het hek, dan komt er geluid uit zijn bek
Geloof me, met genoeg bier op, worden ook deze grappig. Maar als jij denkt dat je het beter kunt, kom dan maar op!
ogen op stokjes
zware ogen
willen toe
geven nauwelijks
noch zicht
noch blijk
van aandacht
op stokjes
blijven ogen
wijd open
toch gesperd
van zicht
en ziel