Taal

Struikelpartijen over taalkronkels

Nice

Wauw! Nieuwe stoeltjes? Nice!
Passen goed bij je tafel. Retro maar ook stylish.
Echt heel nice.
Al dat petrol is misschien wel een beetje too much.
Een tikkeltje overdone.
Maar ík vind het heel nice hoor.
Ja, echt nice.

Substantie

Hoe vast is mijn vorm eigenlijk? Hoe los of vast zou mijn vorm moeten zijn? Het zijn vragen die de laatste tijd vaak door mijn hoofd gaan. De achterliggende gedachte is dat ik graag trouw wil blijven aan mezelf, maar dat ik dit tegelijkertijd ook mijn geliefde toewens. We praten er ook vaak over met elkaar. We vinden allebei dat het belangrijk is om niet te vervormen voor de ander. We willen elkaar graag laten zoals we zijn, maar kan dat eigenlijk wel? Hoort een beetje van jezelf opofferen voor de ander ook niet gewoon bij een liefdesrelatie? Een beetje dus, niet alles. Het gaat toch om het vinden van een evenwicht en het respecteren van elkaars grenzen?

Ik denk dus dat je vorm wordt bepaald door je grenzen en de krachten die daarop worden uitgeoefend. En misschien is het woordje “vorm” ook wel teveel bepalend in de perceptie van de vastheid ervan. Bij “vorm” denk ik teveel aan een bepaalde mate van consistentie. Een vloeistof wordt flesvormig door de fles. Te vloeibaar zijn maakt dat je te snel de vorm aanneemt van datgene dat je inperkt. Terug naar de mate van consistentie van je “vorm”: die is niet homogeen. Ik ben gedeeltelijk als een vloeistof, en gedeeltelijk als de fles.

Liefde gaat dan eigenlijk over toelaten dat je in elkaar over gaat. Toelaten dat je een beetje vervormt. Je er bewust van zijn dat de ander ook een beetje jouw vorm zal gaan aannemen. En daartegen hoef je niet per se te verzetten. Dat is gewoon ook niet zwart-wit. Je biedt een bepaalde mate van weerstand tegen vervorming of je geeft een bepaalde mate van vertrouwen in de vorm van de ander zodat je je daaraan in een bepaalde mate kunt overgeven. Liefde gaat over balanceren tussen vorm geven en vorm aannemen. Tussen kracht en overgave. Tussen het zijn van de rots of het zijn van de branding. Je vorm is vast en los. Vorm deugt wat mij betreft dus niet als term. De vorm is ook niet de essentie. Er is een woord dat beter past: substantie.

Strepen

Tijdens een gesprek met een collega had ik het erover hoe ingewikkeld ons werk eigenlijk is, en hoezeer we verschillen in hoe we ons beroep uitoefenen. “Ons werk is natuurlijk heel divers en we hebben verschillende stijlen. Het werk van een glazenwasser is veel overzichtelijker en eenvoudiger.”, zei ik. “Nou, dat valt ook nog vies tegen, hoe makkelijk dat is. Ik laat altijd strepen na als ik de ramen lap”, zei mijn collega gekscherend. Mijn collega was gekscheers, maar in mijn hoofd werden die strepen belangrijk. Een streep is een vergeten plek op het raam. Een plek waar de kwaliteit van het werk minder is. Een plek waar de aandacht voor de taak verslapte. Een moment waarin je misschien een idee kreeg, een ingeving. Dus ik mijmerde: “We zouden dus eigenlijk goed moeten kijken naar de strepen die we in ons eigen werk na laten”. Na afloop van het gesprek bedacht ik me dat die mijmering natuurlijk zelf ook een streep na liet.

Taal ontwondert me nooit

Wat een grappig voorzetsel is dat toch eigenlijk: “ver”. Voorzetsel doet me wel altijd denken aan versiersel, maar dat terzijde. Als voorzetsel zorgt “ver” voor een aanloopje, een duwtje. Speciale vermelding hierbij verdienen verfomfaaien en verdonkeremanen. Bij verdraaien en vernietigen is dat duwtje trouwens best ferm. Dan werkt “ont” ook niet meer als tegenkracht. Nu ik erover nadenk kan ik eigenlijk verdomd weinig voorbeelden verzinnen waar “ver” en “ont” elkaar in evenwicht houden. Verwarren is er eentje. Verluisteren daarentegen staat niet in de Van Dale. Verhutsen en ontguizen evenmin. Gemiste kansen als je het mij vraagt. En wat te denken van taalwoekeringen zoals verontschuldiging, verontwaardiging en verontrusting? Taal ontwondert me nooit.

Iceberg

Laatst verbaasde mijn linker hersenhelft zich ineens over “iceberg”. Hoezo “berg” in plaats van “mountain”? Technisch is een iceberg ook niet eens een mountain. Het is een stuk ijs dat van een gletsjer afbrak en los rond dobbert in de oceaan. Ze zijn groot en massief. Drijvende bergen van ijs. De oorsprong van iceberg ligt in de Nederlandse taal, kwam ik achter. We hadden het blijkbaar in de 14e eeuw al over ijsbergen: ende daer si hoopten die ijsmaren, so lagen si oft ijsbergen waren. Ik lees ook dat icebergs “bergvormige ijsmassa’s op het land” zijn. Desalniettemin betekende een iceberg de ondergang van de Titanic. Ze hebben “berg” nooit mee vertaald naar het Engels. Ik zie wel een verband met de verbazing van mijn linker hersenhelft.

Buitenom

Op mijn route naar kantoor moest ik deze ochtend, op een oprit naar de snelweg, om een hoopje troep rijden. Geduldig onderging ik dat lot. Inwendig was ik daarover intussen al weer wat uitgekookt. Er vanuit gaande dat ik dan dus de snelweg vandaag maar even links moest laten liggen, sloeg ik rechtsaf om binnendoor te gaan. Die route is voor mij ook aardig vertrouwd. Ik ken daarop iedere rotonde, ieder stoplicht en iedere brug. Eigenlijk vind ik het een heerlijke route om te rijden, ook al kost het me ruim een half uur meer om op mijn werk te komen.

Op een snelweg (en ook van die autowegen met zo’n groene streep) zit je toch een soort van gevangen. Als je erop zit kom je er pas weer af bij de volgende afrit. Je móét doorrijden. Binnendoor voel ik me vrijer. Ik kan, bij wijze van, het stuur zomaar omgooien om een leuk boerelandweggetje te verkennen. Iedere kruising en rotonde vertegenwoordigt een punt waarop ik tot een spontane ommezwaai kan besluiten. De snelweg jaagt me vooral op. De binnenweg heeft een veel rustgevender effect op me.

Eigenlijk is het gek om het een binnenweg te noemen, want op de binnenweg voel ik me veel meer buiten dan op de snelweg. Daarbij moet ik me natuurlijk afvragen in hoeverre je buiten bent in een auto, maar toch. Binnendoor voelt me én niet buiten genoeg, én, vanwege “door”, ook nog te opjagend. Al met al – en dan neem ik het omrijden echt voor lief – kom ik dan uit op buitenom. Wat een geruststelling dat dat woord al gewoon bestond. En ik zie ook een geruststellend raakvlak met deze nuchtere uitdrukking: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Als het tegenzit kan je altijd buitenom.

Projection…

Assumption is the mother of all fuckups. Een uit de VS overgewaaide uitdrukking. Je zal toch je kinderen maar “fuckups” noemen. Dat doet een moeder niet, denk ik. Dat doen eerder hun vaders. Ik denk zelfs dat the father of all fuckups Assumption er de schuld van gaf dat zijn bloedeigen kroost fuckups zijn geworden. Hij projecteerde eigenlijk zijn eigen nare eigenschap zijn aannames nooit te verifiëren, op zijn arme echtgenote. Dus kan ik maar één conclusie trekken…

Afgrond

De verwarring zit ‘m daarin dat ik niet meer weet waar ik precies eindig. En ook mijn begin is een waas. Begin en einde lijken wel in elkaar over te lopen. Ik lijk namelijk steeds maar weer terug bij af te moeten komen. Zo heb je een horizon met eindeloze nieuwe mogelijkheden, en zo sta je ineens bij de afgrond.

Zo treffend hoe dat woord past: “afgrond”. Er zit mooie speling in dit woord. Zie de ironie van de dubbele bodem ervan. Er klinkt in door dat er een gegronde reden is dat je weer bij af bent uitgekomen. Een reden die ik moet onderzoeken voor mezelf. Hoe komt het dat ik telkens afsteven op af? Is het gewoon een normale, gezonde cyclus? Ik ben daar eigenlijk wel van overtuigd. Iedereen draagt een afgrond in zich waar een zuigende werking vanuit gaat. Het is je duistere kern. Je afgrond is ook je ultieme toeverlaat.

Ik begin mijn afgrond steeds meer te zien als mijn basis. Het vormt het fundament van mijn wezen. Terug bij af moet je jezelf weer hergroeperen, je weer verenigen met jezelf. Uit je afgrond komen kernvragen. Waar sta ik? Waarom sta ik daar? Waar wil ik staan? Wat wil ík? Waarom wil ik dat? Vragen die eerst heel voorzichtig vanuit mijn onderbewuste omhoog drijven. En als ik me besef dat ik er bewust over nadenk is mijn afgrond dus nabij. Eventjes bekruipt me een gevoel van paniek, maar het ebt snel weg als ik bedenk dat mijn afgrond niet het einde is, maar het begin.

Koes

Eigenlijk klopt er niets van koeien. We spreken toch immers ook niet van gnoeien? Waarom staan onze weiden niet gewoon vol koes? Koeien klopt niet. Ja, tenzij we er één koei van maken. Kiest u maar. Mij boeit het niet, zolang we maar consequent zijn. We zouden ook nog kunnen onderzoeken of we alle enkelvoudige zelfstandige naamwoorden die eindigen op een i van die i zouden kunnen ontdoen. Dan volgen we het model van de vlo. Geen “haai” meer, maar “ha” dus. Inderdaad een heel gedoe, maar als we koeien per se willen behouden, moeten we alle opties overwegen. Eventjes dacht ik dat ik de oplossing had gevonden door “koe” maar helemaal af te schaffen. Er is immers nog het synoniem “rund”. Maar helaas pindakaas, dan zijn we terug bij af met runderen. Weg was mijn ei van Columbus. En pardoes struikel ik mentaal over eieren. Ik hang mijn rode pen maar in de wilgen.

Woordspeling

Woordspeling is wiebelruimte in een woord. Waardoor de betekenis ervan lekker los zit. Zodat een woord vanuit een andere hoek zomaar iets heel anders betekent. Woordspeling is zelf ook zo’n woord. Gaat het nu over de beweeglijkheid van een woord, of over speelsheid met woorden? Ontmoeting is een andere favoriet. Ik zie dan dat mooie verband met onthaasten. Dat is niet alleen je tempo verlagen, maar ook het moetgehalte. Een onthaast mens heeft daardoor meer tijd voor het moment. En natuurlijk ook duidelijk minder haas.