kinderen

Geen knuffel

Vanochtend was mijn dochter er eerder uit dan ik. Dat gebeurt wel vaker. Ze moet ook al vroeg op de fiets weg. Bij mij geldt er de afspraak dat je in de ochtend helpt om de vaatwasser te legen. Het uitruimen is hooguit 5 minuten werk, maar voor mijn puberdochter zijn dat vijf totaal verspilde minuten. “Dan kan ik net zo goed langer in bed blijven”, is de reactie. Al zou ze dan tenminste de spullen uit de vaatwasser halen die ze nodig heeft voor het ontbijt, maar ook dat is teveel moeite.

Even later bleek de accu van haar e-bike er niet in te willen klikken door de vorst. Ik heb maar een klein mini-schuurtje waarin de 3 e-bikes van de kinderen beslist niet in passen, dus ze staan in de achtertuin op een terras dat ik er wel speciaal voor heb gelegd. Maar het mag deze ochtend dus niet baten. Een boze dochter tot gevolg. En natuurlijk werd er van me verwacht dat ik het probleem even kwam oplossen. En snel een beetje. Maar ik had de vaatwasser nog in mijn achterhoofd.

Natuurlijk trok ik bedaard mijn schoenen en jas aan en liep rustig de achtertuin in. Met een rustige maar overtuigende beweging schoof ik de accu in één keer in het contact. Klik. “Zo, die zit. Dat was moeilijk”, zei ik. “Nee hoor, dat kan niet”, zei ze. “De accu zit er goed in. Zet hem maar aan, dan zie je het vanzelf”, zei ik weer. Ze begon echter driftig met het sleuteltje in het slotje van het accu-contact te wrikken, want ik kon onmogelijk gelijk hebben. Maar ze leek zich te hervatten, tikte op het schermpje op het stuur, en hocus pocus, de fiets kwam inderdaad tot leven. Pa liep weer rustig naar binnen. Ik kreeg geen knuffel meer natuurlijk.

Geduld

Geduld is toch maar een vreemd ding. Het verbaast me regelmatig hoe veel ik ervan heb en hoe snel het toch ineens op kan zijn. Misschien zijn er daarom wel meerdere soorten geduld. Misschien is geduld wel inherent bipolair. Er is sowieso verschil tussen mijn geduld op de lange termijn en op de korte termijn. In mijn werk moet ik het bijvoorbeeld hebben van die lange adem. Geduldig breng ik mijn consistente boodschap, wat vaak pas jaren later wordt gevolgd door de nodige verandering. Zolang ik genoeg vertrouwen heb in de uitkomst die ik graag zou zien, is mijn geduld nagenoeg oneindig. Dan kan ik gemakkelijk weken, maanden en jaren rustig wachten. Tussentijdse nervositeit heeft ook weinig nut dan. Ik blijf gewoon rustig en heb vertrouwen. In relaties doe ik dat ook, en vooral in het begin. Druk en wantrouwen werken daarin sowieso niet, en op mij werkt dat zelfs averecht.

Maar ik kan ook pijlsnel door mijn geduld heen vliegen als ik (ineens) teveel chaos om me heen heb. Hier loop ik nog wel eens tegenaan in mijn rol als vader. Mijn vier lieve kinderen zijn gelukkig graag bij me. Sinds mijn scheiding van hun moeder proberen we weer een ritme te vinden waarin ik ze vaker zie. Het basisschema is nu dat ze om het weekend bij mij zijn van vrijdagavond tot zondagavond. Dat is steeds erg gezellig, maar ook veel te snel voorbij. Maar de beweging naar een schema waarin ze evenveel bij mij als bij hun moeder – week op, week af – verloopt uiterst moeizaam. Als overgangsperiode hebben we een half jaar geoefend door de kinderen één keer per maand een volle week bij mij te laten zijn gedurende een normale werk- en schoolweek. En in zo’n week gaat het dan precies tot woensdag goed. Ongeveer vanaf dat punt bereikt mijn korte termijn geduld de kritische ondergrens. Eerst komen er kleine haarscheurtjes in mijn humeur. Ik word knorriger en knorriger. En naarmate mijn zenuwen steeds bloter komen te liggen hoeft er nog maar iets heel kleins niet te gaan zoals afgesproken en boem…

Dus dat week-op-week-af-schema komt er niet. Mijn verhuizing naar een ruimere woning met meer slaapkamers mocht niet baten. Ik heb het voor nu maar geaccepteerd. De kinderen zijn ook blij dat het voorlopig van tafel is. Nu heb ik mijn hoop gevestigd op het verlengen van mijn papaweekenden met drie dagen tot en met de woensdag. Voorlopig hebben we om ook daar aan te wennen eerst nog maar een handje vol van mijn papaweekenden verlengd. Ik vind dat prima. Ik heb immers een eindeloos geduld.

Gewoon geen secretaris

Dat je al nietsvermoedende vader, in alle onschuld een kopje koffie voor jezelf inschenkt en dan deze vraag krijgt van je dochter die net aan tafel aanschuift om te lunchen: Papa, hoe laat breng je me nou weg vanmiddag? Ik draai me rustig om, maar mijn blik is blijkbaar eentje van totale verbazing. Er daagt wel een donkerbruin vermoeden, ver in de krochten van mijn onderbewustzijn, maar ik kan het niet meteen duiden. Het belangrijkste dat naar boven komt is de afspraak bij de KNO-arts, maar dat is niet vandaag, maar morgen. Dus ik zeg, je bedoelt zeker morgenmiddag?

“Eh, nee, ik bedoel vandaag.”, is de pinnige reactie. “Zoals ik duidelijk in de gezamenlijke agenda heb gezet, moet ik vanmiddag werken en jij zou me brengen, weet je nog?”, maakt ze me verder fijntjes duidelijk. In alle redelijkheid die ik kan opbrengen zeg ik (met preekstem): “Je zet me in als chauffeur, en dat is prima en aan die belofte hou ik me natuurlijk, maar ik ben niet je secretaris. Dus als je wil dat ik mij ervan bewust ben dat ik om zo en zo laat klaar sta voor je, moet je dat precies met me afspreken, en niet in de agenda plempen en denken dat je op die manier je vader kunt besturen. Jouw afspraken zijn jouw verantwoordelijkheid”. Waarop dochterlief zo woest als ze kan haar lunch naar binnen werkt en al even woest daarna haar bord, bestek en mok in de vaatwasser smijt en de trap op naar boven stampt.

Ikzelf drink rustig mijn koffie op, en lees een boek uit. Maar ondertussen gebeurt er in mijn hoofd wel wat er altijd gebeurt bij dit soort interacties met mijn dochter: ik krijg last van een schuldgevoel. Hoewel ik volkomen achter mijn opvatting kan staan. Maar ik bekijk het dan toch langzaam vanuit het perspectief van de ander. Mijn dochter vertrouwt erop dat ik me aan een afspraak hou. Natuurlijk doe ik dat ook, maar wat er mis is gegaan is dat zij uitgaat van een impliciete afspraak. Ze zet ruim van tevoren in de agenda dat ze van 16:00 tot 22:00 moet werken, en gaat ervan uit dat ik dat A: in mijn hoofd prent, en B: denk: “O, dan moet ik dus om 15:30 hier vertrekken met haar, en om 21:30 hier weg rijden om haar weer op te halen”.

Maar helaas, zo werkt Papa’s hoofd gewoon niet. Ik doe alles voor de schat, maar ze moet gewoon even duidelijk aangeven wat ze precies van me verwacht, en wanneer en hoe laat ze dat van me verwacht, en me daar ook nog aan herinneren. Je kan denken dat het raar is, maar Papa is gewoon geen secretaris.

Pendelvader

Vader zijn is de helft van mijn identiteit. Minstens de helft. Zonder mijn kinderen voel ik me maar half mezelf. Hun ouders zijn al enkele jaren uit elkaar nu. De kinderen zijn regelmatig bij me. Er is nu genoeg ruimte in mijn huis voor ons alle vijf. En ze voelen zich ook thuis bij me. Dat merk ik aan hoe vrij ze zich voelen. En als ze er zijn voel ik me ook meer thuis in mijn huis. Ik voel me dan zelfs meer thuis in mijn eigen lichaam. Ik ben dan volop vader.

Hun moeder en ik zijn dus al een tijd niet meer samen. De afstand werd onoverbrugbaar. Ik was mezelf totaal kwijt geraakt. Wanhopig klampte ik me nog vast aan illusies, maar het luchtkasteel verging onherroepelijk in een alles verwoestende orkaan. En in in het oog van die orkaan vond ik mijn verloren gewaande zelf terug.

Nu, zo’n drie jaar verder, is mijn achterstallige zelfkennis enorm bijgespijkerd. In mijn hoofd is het helder. Mijn leven vult zich weer. De holte die ik nog voel is de ruimte die achter is gebleven na de scheiding. Gedurende je leven breng je steeds nieuwe lagen aan om je kern. Daar is een grote hap uit waardoor de binnenste kern weer bereikbaar werd. De hap is de holte. Maar gelukkig groeien er weer nieuwe, betere lagen overheen.

Als mijn kinderen bij me zijn voel ik me dus vollediger. Het liefste had ik ze altijd bij me in huis, maar ik weet dat dat niet kan. Ik weet ook niet of ik het wel wil. Ik geniet ook van de rust als ze er niet zijn. Ik zie uit naar hun komst, maar ook naar hun vertrek. Dus ik ben een pendelvader: zoals de kinderen pendelen tussen mij en hun moeder, zo pendel ik tussen emoties. En ook dat went.

Einde discussie

Zo kap ik regelmatig een gesprek af met een van mijn kinderen. Op zo’n moment erger ik me grondig aan mijn eigen onvermogen om volwassen te doen, maar kan het niet uitzetten. In zo’n “gesprek” luistert niemand, inclusief ikzelf. Dus is het ook geen gesprek. Het begint meestal met een ergernis over iets dat de ander alweer doet. Niet zelden start ik de aanklacht. Dan vraag ik of diegene er als-je-blieft mee wil ophouden. Natuurlijk heb ik altijd “sterke” argumenten. Meestal iets in de trant van: “anders gaat het kapot”. Dat gaat er natuurlijk nooit in, want het is nog steeds niet kapot ondanks al het zogenaamde schadelijke gedrag. Het leidt tot een klassieke welles-nietes-conversatie. Mijn wellesen omlijst ik met steeds meer bewijslast, maar de nietesen blijven me onverminderd om de oren vliegen. En dan ben ik het zat en blaf autoritair: “EINDE DISCUSSIE!”. Daarmee is het bepaald niet basta, want ik krijg een welverdiend: “BOEIEN!”. Het ging inderdaad weer nergens over.

Wrevelwoorden

Wroeten is een woord dat qua klank geweldig goed past bij de betekenis ervan. Bij wroeten stel ik me een woest gegraaf met je beide handen voor. Of lekker met je spitse neus, luid snuivend, als je geen handen hebt. Wie wroet is naarstig op zoek naar iets. Wroeten heeft iets groezeligs. Woorden die met “wr” beginnen gaan wel vaker over ongenoeglijke zaken, bedacht ik me. Wrak, wrat, wroeging, wrikken, wrok, wreken. Allemaal wrevelwoorden. Wroeten is eigenlijk vooral een wrevelwoord als iemand anders met z’n neus in jouw zaken zit te wroeten.

Toen ik laatst de kinderen weer terug naar hun moeder transporteerde (enigszins wrevelig, zoals wel vaker bij die autoritjes), gooide ik dit idee eens in de groep. Ik vond uiteraard weerklank. Dus ik voelde me aangemoedigd om een stapje verder te gaan. Bij woorden die met “vr” beginnen is het eigenlijk ook zo, oreerde ik. Zoals vrek, vrees, vreten, vriezen en, en, en…eh, wat eigenlijk nog meer? Waarop mijn zoon me droogjes aanvult: vrouwen? Toegegeven, daar moest ik smakelijk om lachen, maar het kwam hem natuurlijk wel op een kleine, corrigerende berisping te staan.

Eerst vader

Sinds ik gescheiden ben en mijn kinderen, wanneer ze bij mij zijn, zelf moet opvoeden, denk ik veel meer na over hoe ik vader wil zijn. Moet zijn. Op dit moment weet ik eigenlijk vooral hoe ik mijn rol als vader niet wil invullen. Ik mag een heleboel dingen niet zijn van mezelf als het aankomt op vaderschap. En ik hanteer meestal de ik-zie-wel-methode. In mijn eigendunk kent mijn vindingrijkheid namelijk geen grenzen. Ik vind altijd een oplossing. Dat is mooi papa, maar wij willen duidelijkheid en structuur. Wij willen een plan!

Die ik-zie-wel-mentaliteit komt misschien wel voort uit mijn hang naar vrijblijvendheid. Ik hou eigenlijk niet van vastomlijnde plannen. Die voelen verstikkend. Afspraken ook. Maar vaderschap is niet vrijblijvend. Vaderschap houdt een grote verantwoordelijkheid in. Dat besef is levensgroot. Het belang van mijn kinderen zou natuurlijk moeten prevaleren over mijn eigen belang. Ik ben eerst vader. Niet altijd makkelijk, maar wel glashelder.

Eerst vader. Dat is de fundering waarop ik een solide stuk vaderschap wil zetten. Dat is allemaal leuk en aardig, maar dan moet er wel een stip op de horizon komen. Dan krijgt het vaderschap pas richting. Dat mooie advies kreeg ik onlangs van iemand die daar verstand van heeft. Wat vind ik dan belangrijk om te bereiken met mijn vaderschap? Niet voor mij, maar voor mijn kinderen. Ik vind dat best lastig. Verder dan “nou, gewoon, alles wat nodig is” kom ik niet. Minimaal dat mogen de kinderen toch van me verwachten?

Eerst vader. Die kun je ook anders opvatten. Vader eerst. Die kant lijkt me toch ook best belangrijk. Ik mag mezelf niet verliezen. Niet weer. Dus ik moet balanceren tussen “nu ik” en “eerst vader”. Soms vader eerst zodat hij zo veel mogelijk eerst vader kan zijn.

Schoolpleinmijmeringen

Mijn ouderlijk huis stond praktisch naast het schoolplein. Als de schoolbel ging, rende ik vaak de deur pas uit. Het was fijn om zo dicht bij school te wonen. En handig ook. Mijn moeder werkte niet, dus ook geen gedoe met na- en buitenschoolse opvang en zo. Ik vraag me af of dat in die tijd (1975-1982) überhaupt bestond. Misschien had je toen al wel crèches, maar daar had ik geen weet van.

Vanochtend bracht ik mijn superslimme zoontje met de auto naar school. Zijn schoolplein ligt op zo’n 25 kilometer van zijn ouderlijk huis. Niet naast de deur dus. Voor mij was dat eigenlijk altijd een belangrijk criterium, maar passend onderwijs is niet altijd helemaal passend. In het geval van mijn slimme ventje, bleek de school om de hoek dit passende onderwijs totaal niet te kunnen bieden. Hij is gewoon te bijzonder.

Op zijn huidige school heeft hij zijn draai gelukkig wel gevonden. Ik breng hem regelmatig. Bij de kiss & ride strook stromen de meeste kinderen vanzelf naar het schoolplein. De chauffeurs mogen meteen doorrijden naar hun werk. Ik doe dat niet. Dat kan nog niet. Ieder afscheid van mij (en ook zijn moeder, weet ik) is heel moeilijk voor mijn bijzondere ventje. Dat heeft allemaal te maken met de scheiding van zijn moeder en mij.

Dus ik loop altijd mee naar het schoolplein. Dan wachten we samen tot de bel gaat. Ik moet van hem wachten tot hij met zijn klasje naar binnen is gedruppeld. Als hij zijn jas en tas aan de kapstok heeft gehangen komt hij nog een allerlaatste dikke knuffel en kus halen voor ik weg mag. Soms ziet hij me dan pas weer over 3 dagen. Heel flink zegt hij dan “Tot gauw Papa”. En als ik nog even bij het raam van zijn klas heb gezwaaid, zijn we pas weer los van elkaar.

Voor mij is het ook iedere keer weer heel moeilijk, merk ik. Ik blijf vaak als enige ouder op het schoolplein achter. Voor die allerlaatste knuffel en kus. Dan sta ik diep te mijmeren over hoe eenvoudig en zorgeloos mijn eigen jeugd eigenlijk was. Ik had alleen maar last van een chronisch gebrek aan vader. Die zat vast in zichzelf. Net als ik zelf, een tijdje geleden. Die cirkel is hopelijk voorgoed doorbroken. En hopelijk ben ik zelf genoeg vader voor mijn vier schatten.

Blozende buitenbenen

20180316_223712.jpg

Vanmiddag kocht ik een zak vol buitenbeentjes. Op mijn fruitschaal lag nog één fatsoenlijke appel. Die is nu omringd door minderwaardigere gevalletjes, B-keusjes. Maar nu valt die ene dikkerd wel mooi uit de toon. Zo zie je maar hoe het tij kan keren in het leven.

Mijn lieve dochter vindt zichzelf ook een buitenbeentje, vertelde ze me laatst. Voor mij zal ze natuurlijk nooit een buitenbeentje kunnen zijn, maar ik begrijp wel hoe ze het zelf bedoelt. Ze is geen meeloper. Heeft een eigen mening. Laat zich niks wijs maken. Ze is een vurige meid die voor zich zelf op komt, en voor iedereen die haar lief is. Maar daarmee zet ze zich wel apart van de rest. En dat weet ze van zichzelf.

Gelukkig heeft ze nu twee vriendinnen van wie ze gewoon zich zelf mag zijn. Drie blozende buitenbenen die elkaar in hun waarde laten. Ze is er hartstikke gelukkig mee. Ze kan de vriendschap goed gebruiken want ze maakt een heftige tijd mee. Haar vader is namelijk uit de fruitschaal gevallen. Hij was het buitenbeentje van het gezin geworden. Hij viel uit de schaal, stuiterde een paar keer en rolde de verdomhoek in. Daar bleef hij een tijdlang gekneusd liggen. Een zielig en bitter geval.

Maar de kneus is uit zijn hoekje gekomen en is een eigen schaal begonnen. Daar ligt hij prettig op te blozen. Het komt wel weer goed met hem. Geregeld komen zijn vier oogappeltjes bij hem op de schaal om met hem mee te blozen. Geluk is een kwestie van kunnen blozen op je eigen manier. Blozen op de manier van een ander maakt je namelijk niet gelukkig. Ik kan het weten.

 

 

Curling parent

In een een tijdschrift over hoogbegaafdheid kwam ik het tegen: curling parents. Toen ik het las, herkende ik mezelf er meteen in. Eigenlijk al voordat ik las wat de schrijver van het artikel er precies mee bedoelde. Ik wist meteen dat deze metafoor heel treffend de manier van opvoeden die ik mezelf heb aangemeten, verbeeldt. Nu verzamel ik natuurlijk metaforen, dus deze voeg ik toe aan mijn assortiment zodat ik hiermee later heel wijs uit de hoek kan komen.

Dus ik herken mezelf in de curling parent. Ik zag het ook meteen helder voor me. Je rent met je kind mee en laat het heel voorzichtig los zodat het kind met gepaste snelheid, voorzichtig beweegt in de richting die je voor het kind hebt bedacht. Een veilige richting. Daarna glij je voor je kind uit om met je bezempje alle hobbels en oneffenheden van de baan te poetsen. Het kind zelf hoeft alleen maar stil te zitten en te glijden. Aanvankelijk kraait het van plezier, maar al snel wil het dit allemaal zelf doen. In een richting die minder saai is, en natuurlijk veel harder. En weg met dat betuttelende bezempje!

Persoonlijk vind ik loslaten ontzettend moeilijk. Ik probeer te voorkomen dat ze fouten maken. Door ze steeds te vertellen hoe ze iets moeten doen. Zoals ik denk dat goed is. En ik kijk steeds met ze mee of ze wel precies doen wat ik ze heb geleerd. En bij de geringste afwijking (eigenwijsheid) kom ik meteen met het bezempje in actie. Het is een verstikkende manier van opvoeden. En het gaat uit van wantrouwen. Eigenlijk zeg ik met dit gedrag dat ik geen vertrouwen in het kind heb dat het kan leren door te kijken hoe anderen de dingen doen, dat het zelf verbeteringen en oplossingen kan bedenken, en dat het kan leren van fouten.

Mijn bezempje ligt al in de kliko. Momenteel heb ik bovendien ook even geen toegang meer tot de curling-baan. Vanaf een afstandje zie ik ze helemaal zelf glijden. Zorgeloos en onbesuisd. Zonder mij hebben ze duidelijk veel meer lol. En het gaat fantastisch. Ze halen de gekste grollen uit. En er gaat niets mis! Er gebeuren geen ongelukken. Allemaal zonder mijn bemoeienis. Ik kan zelfs een hoop van ze leren. Wat zijn ze vindingrijk, moedig, grappig en verstandig! En ik herken iemand in hun onbesuisdheid. Mezelf, toen ik 34 jaar jonger was. Vroeger deed ik veel gekker. Of nee, misschien moet ik dat “normaler” noemen.

Mijn zoon zei gisteren nog tegen me: soms moet je gewoon even gek doen, papa. Hij heeft gelijk. Gek doen is oergezond. Om te voelen dat je leeft, moet je regelmatig even gek doen. Gek doen is heel normaal. Mijn opvoedstijl, de curling-stijl, is daarentegen dus niet normaal, omdat het gezonde gekke gedrag van het kind er sterk door wordt geremd. Ik zou me door mijn kinderen overigens ook niet laten curlen als ik straks oud en seniel ben. Vlieg op met je bezempje! Mijn laatste levensjaren wil knotsgek rond kunnen huppelen zonder betutteling.