magisch brouwsel

Otto slaat in (deel I van het “Bokito-recept”)

In tientallen huizen gaan ’s nachts plots en min of meer tegelijk overal de lichten aan. Eerst in de slaapkamers, en even later de keuken. De mensen zijn allemaal klaarwakker. Vertwijfeld kloppen buren bij elkaar aan: “Ik zie dat er bij jullie ook licht brandt. Ook zomaar van ’t ene op het andere moment klaarwakker geworden? En dan die lucht buiten! Waar is Simon nu dan weer mee bezig?”

Simon wist zelf ook niet wat hem precies overkomen was. Eerst had hij een nagenoeg kale borstkas, nu had hij een borstkas waar Bokito jaloers op zou zijn. Evenals zijn maat Otto, die hem de ingrediënten had geleverd voor het potente brouwsel dat ze zojuist hadden gedronken.

Het recept is krankzinnig. Men neme: één wild zwijn…

~~~

In de schemering van de avond komt dat zwijn voorzichtig en nietsvermoedend tevoorschijn uit het bos. Snuivend scharrelt het beest in de richting van het aan het bos grenzende maisveld. Aan de rand van het maisveld blijft het zwijn even staan en wroet met zijn snuit in de aarde. Kjak! Kjak! Kjak! Kjaaaaak! Uit het maisveld fladdert plots een handvol kauwen. Het zwijn schrikt en schiet in wilde paniek het maisveld in en rent er kris-kras doorheen.

In het midden van het maïsveld staat, op een open plek, een grote vogelverschrikker, maar zijn kapotte strohoed steekt maar net boven het maïsveld uit. De kauwen cirkelen om de stroman heen terwijl ze met een scheef oog kijken of de vreemde stroman niet weer gaat bewegen. Maar het enige dat beweegt aan de stroman is de de top van zijn strohoed dat af en toe als een dekseltje open en dicht klapt als het door een windvlaag wordt geraakt. Toch wagen de kauwen zich niet meer in de buurt van de vogelverschrikker.

Plotseling komt het geschrokken zwijn weer tevoorschijn. Het botst bijna tegen de stroman aan. Als de kauwen konden grinniken, dan hadden ze dat gedaan, want het ziet er heel cartoonesque uit. Het zwijn remt zich namelijk af door op zijn achterwerk te glijden, met zijn voorpoten gestrekt voor zich uit. Op anderhalve meter voor de stroman komt het zwijn tot stilstand.

Otto de Magiër grinnikt inwendig ook maar weet zich bewegingsloos te houden. Hij houdt zijn adem in. Het zwijn snuift en kijkt naar de stroman. De armen van de stroman staan, zoals het hoort, recht opzij en uit de mouwen van de oude jas steken grove plukken stro. Er steekt natuurlijk overal stro uit de stroman, want dat mag je verwachten. Wat je niet mag verwachten zijn de felrode, nog bijna nieuwe klompen maat 48. Verder liggen er op de grond rond de stroman een stuk of wat rijpe maïskolven, al ontdaan van de bladeren en draden.

Het zwijn kijkt nog eens naar de stroman. Ergens in het eenvoudige brein van het beest begint er iets te dagen. Het is zijn instinct dat hem waarschuwt voor gevaar, maar de heerlijke maïskolven lokken het dier dichterbij de stroman. Voorzichtig schuifelt het zwijn naar een maiskolf dat het dichtst bij hem ligt. Dan hapt het zwijn en rent met de kolf snel terug het maïsveld in. Pats! Het zwijn botst tegen een dichte muur van maïshalmen. Het beest rent naar de andere kant van de open plek, maar stuit ook daar op een ondoordringbaar dichte haag van maïsplanten. Het dier onderneemt nog enkele verwoede pogingen om van de open plek te ontsnappen, maar hij zit er opgesloten. Het zwijn geeft het op en kijkt versuft voor zich uit.

“Boe!”, roept Otto dan. Van schrik begint het zwijn, luid gillend, rondjes te rennen langs de rand van de open plek. Otto volgt de beweging en gooit dan een zwaar vangnet over het arme beest. Even later fwoept Otto de stroman zichzelf en het zwijn naar een speciaal tot zwijnenstal getimmerd schuurtje, dat achter zijn huis staat. Tevreden stapt Otto even later naar buiten en knipt met zijn vingers. Otto is weer verdwenen, om te gaan “shoppen” voor het belangrijkste ingrediënt.

~~~

Otto verschijnt enkele momenten later, met en zacht “fwwwoep!”, aan de andere kant van de wereld. In Guatamala om precies te zijn. De ochtend gloort daar net. Om hem heen groeien struiken vol met bessen zo groot als kersen. Otto plukt er eentje en stopt hem in zijn mond. Heerlijk zoet en rijp voor de pluk. Otto is er op het juiste moment. Hij frummelt een plastic puut uit zijn broekzak, waardoor er een flinke pluk Hollandse stro op de vulkanische aarde van de plantage valt. Dat zal ze nog lang bezig houden, denkt Otto. Snel en stilletjes, begint hij te plukken en een kwartiertje later fwoept Otto, met een puut vol rijpe, topkwaliteit Antigua-Arabica-bessen weer naar huis.

Thuis stort hij de koffiebessen in de voedertrog van zijn zwijnenstal. Het zwijn begint er, tot genoegen van Otto, meteen van te vreten. “Goed zo lekker zwijntje, eet maar lekker op”, purt Otto tevreden. Dan loopt hij naar buiten en sluit de stal goed af. Vanuit de tuin wordt Otto gadegeslagen door een gitzwarte, loenzende kater. Uit de scheve bek van de monsterachtige kat druipt een dikke klodder kwijl. Het gras om de plek waar de druppel neervalt sterft meteen af. “Scheer je weg, Knarf!”, roept Otto nijdig. Uiteraard heeft dat geen effect, maar Otto en Knarf hebben nou eenmaal een gecompliceerde verstandhouding. Knarf sjokt ongeïntimeerd weg en gaat een eindje verderop eens uitgebreid aan z’n gat likken, terwijl hij ondertussen het schuurtje met daarin dat malse zwijn, nauwlettend in de gaten houdt.

wordt vervolgd…