“Tot straks poppetje”, zei ik tegen mijn kleine ballerina die ik even stevig knuffelde voordat ze de balletles in ging. Zo noem ik mijn dochter soms: poppetje. Een koosnaampje waar ik ineens over moest nadenken toen ze de zaal in liep naar haar balletjuf. Als ballerina is ze helemaal een poppetje, met haar mooie blonde haar in een knotje. Ze is veruit de allerprachtigste ballerina van het klasje.
“Waarom ‘poppetje’ en niet ‘popje'”, dacht ik. Een popje is ook een kleine pop toch? Maar ik vond mijn dochtertje op dat moment niet zomaar een kleine pop, maar een heel lieve kleine pop, dus moest het veel liever en zoeter. De ‘pet’ tussen ‘pop’ en ‘je’, voegt die extra zoetheid blijkbaar voor me toe.
Het werkt bij kip trouwens ook. Een kipje uit de oven is niet lekker. Daar druipt het kippenvet niet vanaf. Van een kippetje uit de oven wel. Een kipje is maar gewoon een smakeloze kleine kip. Wij eten geen kipjes, maar kippetjes.
Kinderen tekenen ook nooit popjes, maar poppetjes. Een popje is eigenlijk ook een larfje, wat mijn dochter volgens Midas Dekkers natuurlijk ook is, maar een larve heeft niks kozigs. Niet voor mij althans, ik zou mijn kinderen nooit liefkozend “larfje” noemen.
Het is een bijzonder woord, dat “poppetje”. Ze zitten bijvoorbeeld in je ogen, en als ze niet op de juiste plaats staan, wordt er meestal niet goed gevoetbald. En je kunt de poppetjes laten dansen. Hop Marjanneke, stroop in ’t kanneke. En als ik lief en geduldig ben naar mijn poppetje, dan krijg ik al haar zachtheid en geeft ze mij haar liefste lach, maar als ik haar tegen haar blonde haren in strijk… dan hebben we de poppen aan het dansen. Geen poppetjes, want die zijn altijd onschuldig.