Hoe hij het wezen ooit verleerde weet hij niet meer. Hij wist alleen dat hij bijna niet meer was. Hij was nog slechts een schimmig wezen in een geleefd bestaan. Echt zelf zijn deed hij niet meer. Het was meer dat hij wérd geweest. En als hij per ongeluk wél zelf was voelde dat zo vreemd dat hij dacht dat hij niet zichzelf was. Het zijn overkwam hem dus vooral. Hij was gewend om geweest te worden. Hij was als een blad dat door een steeds sterker wordende wind werd opgejaagd. En de wind werd sterker en sterker. Groeide uit tot een razende storm. Maar hoe hard het ook raasde, het kon zich niet van het blad ontdoen. En in dat ziedend heldere moment besefte hij zijn vergissing. Hij was én de storm, én het blad dat daarin gevangen zat.
storm
Vooruit!
Als je iemand verliest dan hoor je altijd dat je het leven weer op moet pakken. Vooruit! Je moet weer verder gaan met je leven, ondanks het verlies. Er zijn twee soorten verlies. Bij de ene is de verlorene dood, en bij de andere niet. In beide gevallen raak je ook een deel van jezelf kwijt. Een groot deel. Er blijft een uitgeholde versie van jezelf over. Zo voelt het. Misschien blijft het altijd wel zo voelen. Een deel van me klampt zich zelfs vast aan dat gevoel. De holte heeft de vertrouwde vorm van degene die je bent verloren. In de holte weerklinken de echo’s van een verleden dat ik maar niet kan loslaten.
Vooruit, pak het leven weer op, luidt het devies. En dat probeer ik ook. Uit alle macht eigenlijk. Maar het uitgeholde gevoel blijft. Misschien heb ik gewoon meer tijd nodig om van het verleden los te komen. Helemaal los kom ik natuurlijk nooit. En dat is normaal. Het verleden blijft namelijk altijd deel uitmaken van je leven, van je identiteit. Het heeft je gevormd, hoe je het ook wendt of keert. Je van je verleden afkeren, is je van jezelf afkeren.
Ik moet me alleen los maken van degene die ik verloren heb. Soms heb ik wel eens de macabere gedachte dat verlies door sterfte gemakkelijker is. De dood is onomkeerbaar, en smoort onverbiddelijk en acuut alle hoop op hereniging. Een tsunami van verdriet holt je in één klap uit.
Het rouwproces bij een scheiding is totaal anders. De hoop op hereniging stierf in mijn geval een langzame en pijnlijke dood. De uitholling gebeurde in golven. In het begin beukten grote golven op me in. Grote stukken van mezelf brokkelden af en verdwenen in de zee. Maar naar mate de storm in kracht afnam, werden de golven steeds kleiner. De zee is nu kalm en de storm teistert me niet langer. In mijn rug voel ik een frisse wind. Ik verbeeld me dat het me iets duidelijk wil maken: Vooruit! Leef! Nu!
Deze storm werd mede mogelijk gemaakt door…
Het is dus voor een deel Ulla’s schuld dat een groot deel van Engeland blank staat. Willemijn de weervrouw zei even tussen neus en lippen door dat de storm die over GB trok in Duitsland Ulla werd genoemd. En als jij je naam ook op de internationale weerkaart wil hebben, dat dat kan als je daar veel geld voor over hebt.
Ik zag dat dus meteen voor me. En dan natuurlijk ook meteen de wedijver die daaruit ongetwijfeld gaat voortvloeien. Wie is de eerste die een storm claimt? Er zal een heus internationaal storm claimers hall of fame komen met daarop de storm top scores: windsnelheid, neerslagvolume, totale schade (hectares verwoest oerwoud, aantal verwoeste woningen, aantal doden). Uiteraard kunnen claims ook worden verhandeld. En allicht kan de storm-eigenaar advertentie-inkomsten werven: Deze storm werd mede mogelijk gemaakt door Gamma… Over 10 jaar vinden we dat heel normaal.
Het claimen van een storm met potentie kost veel geld, maar ik zie ook een markt voor andere natuurrampen zoals tsunami’s, vulkaanuitbarstingen en natuurlijke bosbranden. De wedijver zit in de plek die je zult krijgen op de natural disaster hall of fame. En je zou natuurlijk moeten kunnen wedden op de omvang van de schade van de natuurrampen. Er zullen apps komen zodat je altijd en overal, terwijl je de ramp ter plekke ziet ontstaan, je weddenschap kunt plaatsen. En omdat dat nogal macaber is moeten de opbrengsten van die weddenschappen voor een belangrijk deel naar de gevallen slachtoffers gaan.
Ik zie een nieuwe startup. Nu nog een crowd die het wil funden. Wat een gekte, maar over 10 jaar denk ik daar anders over en heb ik er spijt van dat ik toen ik dit schreef de ondernemendheid ontbeerde.
Alle kranen van Dwingeloo drupvrij
In onze douche zit een 8 jaar oude thermostaatkraan van Grohe. De thermostaat bleef steken bij de 38 en een halve graad, waardoor het douchen een wat lauwe aangelegenheid was. Vandaar dat ik hem van de muur heb gehaald, gedemonteerd en een uurtje in een bak met ontkalker heb laten weken. En daarna in omgekeerde volgorde weer terug geplaatst. Klus geklaard en er kwam weer loeiheet water uit de douche. Top. De kraan glimt bovendien weer als een hondedrol in de maneschijn, aangezien alle kalkaanslag eraf is.
Trots toon ik het resultaat aan mijn vrouw, en haar reactie was: “mooi, maar hij drupt, kijk daar”. En ze had gelijk. Bij de thermostaatknop vormde zich om de seconde een heel irritant druppeltje die je de hele nacht uit je slaap houdt. Shit. En ik krijg het niet weg ook al gebruik ik mijn allerdikste bahco. Dus ik stierde gisteren naar buiten en vervloekte een oppermacht welke ik niet bij naam zal noemen. En prompt steekt een glorieuze storm op. Windsnelheden van 150 km/uur rukken uit alle macht aan de bomen van Drenthe. De Boomwortels rukken op hun beurt aan de waterleidingen. En het werkt. Uit onze douchekraan valt geen drup meer…evenals uit alle andere kranen in heel Dwingeloo.
Oeps. Even Apeldoorn bellen…
Otto ontmoet Knarf
“Scheer je toch weg! Schele ouwe Knarf!”, zei Otto quasikwaad tegen ongetwijfeld de lelijkste kater ter wereld. Het nogal fors uit de kluiten gewassen beest heeft een gitzwarte zwarte vacht en opzich schitterende groenblauwe ogen, maar hij loenst als een te ver doorgefokte Siamees. Bovendien mist het mormel het grootste gedeelte van zijn linker oor en heeft het een groot litteken dwars over zijn neus. Dat liep hij ooit eens op toen hij een volwassen buizerdmannetje ving. De buizerd beet zijn oor eraf en zette zijn grote klauw in Knarf’s neus. Het litteken loopt door tot de rechterkant van zijn bek, waardoor hij die niet meer helemaal kan sluiten. Hierdoor lijkt het alsof Knarf een ongure, scheve grijns op zijn bek heeft. De buizerd smaakte erg lekker, weet Knarf nog.
Otto de magiër is de enige mens die Knarf verdraagt. Dat is volkomen wederzijds. Otto en Knarf begrijpen elkaar op een soort onderbewuste, instinctieve manier. Hun eerste ontmoeting was in wat Otto “thuis” noemt. Knarf, dat was overduidelijk zijn naam, lag heel vanzelfsprekend in Otto’s favoriete, luie en enige stoel toen Otto ’s avonds thuis kwam. Otto begreep meteen dat hij een nieuwe stoel moest gaan zoeken. Deze stoel had Knarf zich toegeëigend. Otto had zijn schouders maar opgehaald en keek ook niet op van de enorme ravage in de keuken. Overal bloedspatten en veren. In het midden lag een half opgevreten karkas van een grote roofvogel. Een kat met gevoel voor spektakel, dacht Otto, precies het huisdier dat bij hem paste.
Otto zette alle deuren en ramen van zijn huis open en liep weer naar de keuken. Hij ging wijdbeens staan en zorgde dat de kater hem kon zien. Hij haakte zijn vingers in elkaar en duwde zijn handen naar buiten, palmen naar voren. Zijn vingers knakten. Theatraal zwaaide hij toen zijn armen op zij, vingers gespreid. Plotseling begon het hard te waaien buiten. En omdat de ramen open stonden waaide het ook in huis. Otto liet de wind tot stormkracht toenemen. Ramen en deuren klapperden. De wind gierde door het huis. Natte bladeren waaiden naar binnen en begonnen om Otto heen te wervelen. Ook de veren werden door de steeds sneller draaiende wervelwind opgepakt. Even later was Otto helemaal verdwenen in een wilde, draaiende gierende wolk van troep. Otto maakte zich nóg kwader en ontlaadde het in de om hem heen draaiende wolk. Het effect was spektaculair. Er schoten heuse bliksemschichten uit zijn wolk en het begon naar ozon te ruiken in huis.
“Knarf!”, bulderde Otto boven het gegier uit, “sleep dat vieze, stinkende karkas naar buiten of ik rooster je levend!”. Hierop tilde Knarf zijn dikke lelijke kop op en keek Otto met een oprechte blik van respect aan, in ieder geval met zijn rechter oog. Kennelijk was het het waaihoofd dat daar in de keuken stond te tieren, menens. Toch wilde Knarf wel eens weten hóeveel menens precies. Dus hij stond langzaam op, draaide zich om en plofte weer neer. Zijn grote lelijke kop weer tussen de poten en gewoon verder slapen. Otto werd woest en met een gigantische knal en flits zapte hij gericht naar Knarf. Deze slaakte een kreet waar een krolse puma jaloers op zou zijn geweest. Met zo’n vuile blik van totale minachting die alleen katten kunnen produceren, sjokte Knarf naar het buizerdkarkas en nam het in zijn grote bek. Nonchelant, en schijnbaar zonder moeite liep Knarf met de halve buizerd in zijn bek, tegen Otto’s razende storm in, naar buiten.
Otto liet de woedende wervelwind nog eens goed door zijn huis razen. Het pikte al het vuil, maar ook rondslingerende sokken en een stapel oude kranten op. Otto richtte de wervelwind door de voordeur naar buiten, de nacht in en liet het los. De wind om het huis nam weer af en de vuilwolk viel uiteen. De bladeren en buizerdveren dwarrelden rustig neer. In huis was geen vuiltje meer te bekennen. Otto liet zijn grote handen met een laatste harde klap op elkaar komen, waarop alle ramen en deuren in één klap dichtsloegen. Knarf lag al weer op zijn stoel te ronken en is sindsdien bij Otto blijven wonen. In de vacht op zijn rug liep een nog nasmeulende kale zigzag-lijn waar Otto’s bliksem hem had geraakt. Wat een beest.